Naar het toilet
Vlak voor de hockeytraining lees ik op mijn mobiel: “Met z’n 3en naar Mali?” “Huh, wat heeft ze nu weer bedacht? Ja, nee hoor, hoezo samen op vakantie. Waarom moet haar Afrikaanse vriend mee? Ze kennen elkaar net twee maanden.”
Als ik na een uur met een bezweet lijf het hockeyveld afloop, drink ik eerst mijn waterflesje leeg. “Okee, als jullie niet de hele tijd aan elkaar gaan zitten. Mali lijkt me gaaf.” “Top! Nee, doen we niet. Adama sprkt Bambara. We bellen!”
Precies drie weken later landen we ‘s nachts op het vliegveld in Bamako.“Taxi, taxi, bienvenue.” Met een strak gezicht weert Adama de taxichauffeurs af en gebaart dat Karin en ik hem moeten volgen. Buiten op de parkeerplaats begint hij opeens breeduit te lachen en zwaait naar twee mannen die tegen een auto geleund staan. Ze springen op en omhelzen Adama. Slaan elkaar een paar keer flink op de schouders. Ibrahim en Salif zijn blij om hun vriend na drie jaar weer te zien. Ook Karin en ik worden enthousiast begroet. Met de muziek op volle sterkte rijden we met z’n vijven door donker Bamako. Ik ben klaarwakker. In het huis waar we een paar dagen zullen blijven, branden de Tl-buizen. Er staat een bank en een tafel met stoelen. De mannen raken niet uitgepraat en hebben een hoop lol. Het lukt mij zelfs ook om in het Frans wat grapjes te maken.
De volgende ochtend word ik rond een uur of elf wakker. Langzaam dringt er gezang tot me door. Ik kijk naar buiten en zie een vrouw op de binnenplaats de was doen. Op de grond twee gekleurde wasteilen. Ik kleed me aan en voel me blij, “ik ben in Afrika!” Ik ruik koffie. Mm, daar heb ik zin in. “Lekker geslapen?” vraag ik. Ik heb Karin ’s morgens nog nooit chagrijnig gezien. “Adama is al op pad, ik weet niet waar naar toe. Hij zegt dat wij moeten wachten tot hij terug is. We mogen niet alleen de stad in.” Begrijp ik nou goed dat wij, twee volwassen vrouwen van in de veertig, thuis moeten blijven? Dus niet. We laten een briefje achter en doen de deur op slot. Op zoek naar een taxi, Bamako in.
Na een paar uur lopen en vele indrukken verder willen we terug naar huis. Het begint te schemeren. Ik weet de weg terug. Ik heb op de heenweg goed gekeken. Karin kan op mij vertrouwen. “We stappen uit bij de apotheek met het flikkerende groene kruis.” Dat er zoveel apotheken in Bamako zijn, wist ik niet. En wat lijken al die zijstraten op elkaar. We stappen op goed geluk ergens uit de bus. Het is intussen donker geworden en we hebben geen idee waar we zijn. Ik krijg buikpijn van de spanning. Dan horen we Karins mobiel. Adama! Het is Adama! Ik hoor dat hij woest is. Wat ben ik opgelucht als ik hem na een half uur aan zie komen lopen
Een dag en een paar stevige gesprekken verder, beginnen we onze draai te vinden. We trekken nu met z’n drieën op. Adama is graag bij zijn vrienden. En wij vinden dat prima. Dagelijks zitten we een paar uur voor het naaiatelier waar Salif en nog tien jonge mannen zitten te werken. De jongens hebben hun eigen trapnaaimachine. Klanten lopen in en uit. Het is gemakkelijk om veel met elkaar te lachen. Daar zijn we goed in. Ik geniet van dit contact en van de levendigheid in de zanderige straat. Ik vergeet dat ik ergens ook nog een leven als stressvolle manager heb. Ik vind het een voorrecht om zo te worden ondergedompeld in het leven in Mali.
We willen graag nog meer van het land zien en verlaten Bamako. Met z’n drieën reizen we verder. Met de bus, met airco, die het niet doet. De hitte maakt me niet uit, we hebben veel lol met elkaar. En met de Malinezen. Adama is in zijn element als tolk. Hij en Karin kunnen niet van elkaar afblijven. Ik kijk dan naar het landschap. We blijven vier dagen in het stadje Segou. Daar raken we bevriend met een lokale gids. Hier voel ik me erg op mijn gemak. We maken een boottocht op rivier de Niger en we maken een tocht met een ezelskar. Het doet me pijn als ik zie hoe hard de ezels worden geslagen. We gaan de discussie aan, tevergeefs. We vergeten en genieten een avond lang van live muziek en dansen tot ’s avonds laat. Ik neem me voor om vaker naar dit land te gaan.
De neef van de vriend van de gids heeft een hotel in Djenné. We hebben nog een paar dagen en willen graag de Grote Moskee van die stad zien. Na een taxirit van een paar uur rijden we Djenné binnen. De kamers van het hotel zitten vol. Geen probleem; de hoteleigenaar staat voor drie nachten zijn bed aan mij af. Karin en Adama slapen op de kamer van een broer van de neef.
Ik vind het geweldig om de Grote Moskee te zien, en er omheen te lopen. Omdat we geen moslima’s zijn mogen Karin en ik de Grote Moskee echter niet in. Karin stopt de bewakers wat toe. Ik kijk met verbazing naar mijn bijdehante vriendin. Even later knielen we voorzichtig in een van de gangen. Ik word stil. Heel stil.
Op een ochtend ga ik alleen op pad. Daar heb ik al gauw spijt van. Kinderen blijven achter me aanlopen, bedelend om wat geld of een potlood. Ik voel me er heel ongemakkelijk bij. Dat had ik in Segou niet gezien. Ik erger me opeens aan al die toeristen. Logisch dat de kinderen zich aan me opdringen. Ik verlang opeens terug naar het lieflijke Segou.
Adama regelt een taxi voor de volgende ochtend vroeg. We zitten op de afgesproken tijd klaar. Na twee uur wachten horen we dat de chauffeur wat pech heeft met zijn auto. Geen probleem hoor, hij zal er binnen een uur zijn. Om 14.00 uur komt hij de binnenplaats oprijden.
Dan moet ik me opeens haasten. De chauffeur wil voor het donker in Segou zijn. Ik moet nog even naar het toilet. Je ruikt vanzelf waar het toilet is. Type Frans hurktoilet. Maar ja, ik moet toch. Dus even doorzetten. Niet ademhalen. Mijn plas klettert naar beneden, in een diepe gierput. Oppassen dat mijn schoenen niet nat worden. Ik hoor Karin roepen. Of ik al klaar ben? Ik trek snel mijn broek omhoog. Op dat moment hoor ik een plons. Het duurt even voor het tot me doordringt. Ik trek aan mijn riem en voel wat er niet zit. Het zal toch niet waar zijn?? Die plons is mijn heuptas. Was mijn heuptas. Ik krijg spontaan een opvlieger. Ik roep Karin: “er is iets gebeurd.” Ik blijf even stil. “Ik heb mijn heuptasje in het toilet laten vallen.” “ja, je meent ’t zeker?” Ik steek mijn hoofd om de deur. Karin ziet dat ik geen geintje maak. “ja, met mijn geld erin, zo’n € 500,00. En m’n bankpasjes, verzekeringpasje. En shit, ook mijn paspoort” zeg ik er zachtjes achteraan. “ Ik begrijp ook niet hoe ik zo stom kan zijn.” Ik begin zenuwachtig te lachen.
Karin is geïrriteerd en gaat Adama halen. Adama is boos. De chauffeur wil weg. Ik ren de binnenplaats op naar de hoteleigenaar. Of hij mij kan helpen. Hij zegt niets en loopt weg. Daar sta ik dan. Wat nu? Er komen twee mannen tevoorschijn. Met stokken en plastic zakken. Ik vraag de chauffeur of hij nog vijf minuten heeft. Ik wacht zijn antwoord niet af en loop terug over de binnenplaats, richting toilet. Ik blijf bij de deuropening staan. De lucht is niet te harden. Ik kijk naar de twee mannen. Ze staan te dreggen. Geen tasje. Nee, die vind je natuurlijk nooit meer terug. Dan kijk ik vol verbazing hoe een van hen zich laat zakken. In die drap! Het toilet stroomt intussen vol. Met mannen. Ze praten druk met elkaar. En lachen. En wijzen naar mij. Ik lach schaapachtig mee.
Dan zie ik dat er iets aan de stok zit. Een slipper. Adama sommeert me dat we moeten vertrekken. Nog een minuut. Dan hoor ik roepen. Iedereen praat opgewonden. Er is iets opgevist. Er druipt bruin water vanaf. Ik weet wat het is. Dat kan niets anders zijn dan mijn heuptasje!! Ik begin te lachen en krijg het lekkende tasje in mijn handen geduwd. Ik vis er met mijn vingertoppen wat briefjes uit. Vette fooi voor deze fantastische Malinezen.
Een paar dagen later leunen op het vliegveld in Bamako twee douaniers achterover in hun stoel. Ze nemen mijn gekreukelde paspoort aan, bladeren er in en zeggen lachend: “zeker in het water gevallen?”
Voordat we het vliegtuig instappen moet ik nog even naar het toilet.
Stemmen
Stemmen en de andere verhalen lezen doe je hier.
De nieuwe Bose A30-pilotenheadset: beter dan ooit?
Bestel nu in de webshop van Bose Aviation!

