Ik heb een jaar of tien geleden met hem in één lift gestaan, in een congresgebouw waar een conferentie aan de gang was over luchtvaart. Inderdaad een opvallend kleine man.
Herinnering twee: mijn vader, die in de jaren vijftig van de vorige eeuw bij de KLM werkte, sprak altijd met grote bewondering over hem.
Tamelijk logisch, trouwens, die bewondering. Orlandini stond vijftien cruciale jaren aan het roer van onze nationale luchtvaartmaatschappij. Precies in de tijd waarin het vliegtuig een vervoermiddel van de massa werd.
Daarvoor was het vliegtuig voornamelijk een glanzend vehikel voor de elite. Filmsterren en wereldleiders vlogen. Kennedy. Frank Sinatra. En Oe Tanth. Die vlogen. Anderen niet.
De gewone man had net de auto in het vizier gekregen, maar reed nog grotendeels op de Kreidler, de Zündapp en de Berini. Een eigen caravan werd als een luxe gezien. Opeens vloog Mies met haar Karabies met een vliegtuig naar Mallorca, in de zomer. En ging zelfs op visite bij haar twintig jaar eerder naar Canada geëmigreerde zusje. Met een vliegtuig. Het vliegtuig van meneer Orlandini.
Dat de KLM uit die periode tot speler van wereldformaat tevoorschijn kwam, moet wel aan zijn leiderschap te danken zijn geweest. Want de airline van nauwelijks vijftien miljoen Nederlanders groeide harder dan die van veel grotere landen. Lufthansa en Air France groeiden proportioneel, de KLM groeide altijd groter. Misschien dat hij zich later daarom ook zo verzette tegen die fusie. Helaas had hij niks meer te vertellen.
Helemaal zeker was ik trouwens niet, daar in die lift, daar in dat congresgebouw. Sergio was al jaren van de TV-journaals verdwenen. De keer daarvoor zag ik hem nog in zwart-wit, zeg maar.
“U bent toch meneer Orlandini?”, vroeg ik daarom voor de zekerheid. Hij antwoordde vriendelijk, met trots en een humoristische twinkeling in zijn ogen: “Ja dat klopt! U weet wel, van de KLM!”.