Geamuseerd en een tikje meewarig zuchten frequent flyers als na een harde landing van achter uit het vliegtuig een schuchter geklap klinkt. Ach, die lieve fijne mensen die zelden vliegen, voor wie het allemaal zo nieuw en spannend is; een avontuur. Dat is een applausje waard.
Maar op een middagvlucht vanuit München waar ik laatst op zat, waren de rollen opeens omgedraaid. Dat kwam zo. Het vliegtuig was nogal vertraagd geland – mist op Schiphol – en vanwege een klein probleempje met de incheck-software (een DOS scherm, nooit een goed teken) liep die vertraging alleen maar verder op.
Alle passagiers moesten handmatig worden ingecheckt, en dat gebeurde volgens Duits gebruik natuurlijk uiterst grondig. Uiteindelijk stegen we met meer dan een uur vertraging op. Naast mij zat, in het midden van de rij, een man die voortdurend nerveus op zijn horloge keek – hij bleek nog door te moeten naar Singapore en had een korte overstaptijd.
Zoals gebruikelijk in zulke situaties, probeerde de purser, zo te zien een kordate Hollandse dame van tegen de vijftig, de passagiers ook deze keer weer gerust te stellen door te zeggen dat “we extra hard zullen vliegen” om zoveel mogelijk van de schade in te halen.
Het mocht niet baten: zwaar vertraagd landden we op de natte en inmiddels donkere Polderbaan. De man naast mij zweette intussen behoorlijk, ondanks de ijskoude lucht die uit zijn persoonlijke aircootje op zijn kalende hoofd blies. “I’m not gonna make it, I’m not gonna make it,” prevelde hij onheilspellend.
Maar toen nam de kordate stewardess het woord. Nadat ze iedereen in twee talen welkom in Nederland geheten had, richtte ze zich rechtstreeks tot mij en de andere frequent flyers. “Dames en heren – en vooral degenen die vaker met ons vliegen en snel kunnen uitstappen – wilt u alstublieft blijven zitten en de passagiers die écht haast hebben voor laten gaan? Dan kunnen zij hun aansluitende vluchten nog halen.”
Geamuseerd en een tikje meewarig zuchtten de frequent flyers. Ik had er een hard hoofd in. Maar verhip. Toen het vliegtuig tot stilstand gekomen was, bleef iedereen gewoon zitten. Zelfs de voorste rijen! Gestommel achterin, toen een stoet mensen die kennelijk hun spullen al gepakt hadden en zich nu zo snel zij konden naar voren bewogen. En nog altijd bleef iedereen gewoon zitten.
Nu greep de man naast me zijn kans. “’Scuse me,” zei hij, glipte behendig langs mij heen (ik zat aan het gangpad), griste zijn koffertje uit het bagagerek, wierp zijn jas over zijn schouders en schoot als eerste het vliegtuig uit. Gevolgd door een stuk of tien andere passagiers en nog een vertraagd muisachtig meisje met verwaaide haren.
En toen gebeurde het: applaus!
“Dank u wel, dank u wel,” zei de purser door de speaker, alsof het voor háár bedoeld was. Maar ik begreep voor wie het was: voor ons, de ervaren reizigers, ons hoofd permanent in de wolken, altijd gehaast, zelden aan onze medepassagiers denkend, behalve geamuseerd en een tikje meewarig. We hadden het verdiend. Voor deze ene keer.