Als student heb ik de meest uiteenlopende bijbaantjes gehad. Zo heb ik wasmachines gestapeld. Zes breed, vier lang, drie hoog. Ik leerde al snel hoe je deze ellendig zware dingen handig kon verplaatsen, zonder op de pijnbank van de fysio te eindigen.
Ook heb ik treinen schoon gemaakt. Hier leerde ik dat treinreizigers smeerkezen zijn. Vooral op de toiletten. Als ik de NS was, zou ik de toiletten in mijn treinen vervangen door een stapel luiers.
Ik werkte me toen het schompes om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. En om de collegebanken te ontvluchten, eerlijk gezegd. Ik studeerde Rechten: voor mij te abstract, stoffig en brallerig.
Omdat ik uit principe dingen afmaak, kon ik uiteindelijk toch met een bul onder de arm de universiteitsdeuren achter me dichtsmijten. Toch kijk ik nu met dankbaarheid terug op mijn studententijd. Net als in die talloze bijbaantjes heb ik interessante mensen ontmoet en vrienden voor het leven gemaakt. En veel geleerd, met name over mezelf. ‘Elk nadeel heb zijn voordeel’, om El Salvador aan te halen.
Achteraf gezien vertoont mijn persoonlijkheid maar weinig raakvlakken met die van een succesvolle jurist. Dat bleek bijvoorbeeld tijdens een bezoek aan zo’n Van BinsbergenKerstensKamphuijs advocatenfabriek in een betonnen kolos langs de snelweg. Het is gebruikelijk dat je in het laatste jaar van je studie eens op de koffie gaat bij wat mogelijke werkgevers. Even snuffelen aan elkaar. Ik denk dat ze in mijn geval al snel het vakje ‘Ongeschikt’ hadden aangevinkt. Met een dikke rode stift.
Zelf was ik ook al tot de conclusie gekomen dat ik niet uit het juiste hout was gesneden: ik had welgeteld één pak, en kon met moeite een das knopen. Ik miste het bloemrijk taalgebruik van een Godfried Bomans. Mijn dictie leek niet op die van Frits Bolkestein. In mijn Sturm und Drang fase kreeg ik uitslag, op de gekste plekken, van het vooruitzicht om aan de slag te moeten als jurist. Uurtje-factuurtje en jasje-dasje zijn schrikbeelden die me nu nog benauwen, overigens.
‘Elk nadeel heb zijn voordeel’: vanuit die kantoorkolos kon ik namelijk Schiphol zien liggen. Ik hoorde de vliegtuigen. Mijn toen al ontembare reislust werd aangewakkerd. Een paar maanden later ging ik aan de slag bij Martinair. De ondernemerscultuur, no-nonsense mentaliteit en praktische aanpak hier bleken veel beter aan te sluiten bij mijn persoonlijkheid. Ik heb er inspirerende mensen leren kennen, nieuwe dingen geleerd en waardevolle ervaring opgedaan. Terugkijkend denk ik dat ik daar mijn roeping heb gevonden: luchtvaart.
Het blijft voor mij een machtig mooie sector om in te werken. Toegegeven, luchtvaart is onvoorspelbaar. Risico en onzekerheid horen erbij. Maar elk nadeel heb zijn voordeel: luchtvaart is ook enerverend, fascinerend, en laat je hart sneller kloppen. Het is mensenwerk. Wereldwijd. Dynamisch. Rocket science. Pur sang. Luchtvaart ‘doe’ je met je verstand, maar ook met hart en ziel. Ik vink al vijftien jaar lang elke dag het vakje ‘Geschikt’ aan. Met heel veel plezier, trots en dankbaarheid. En die dikke rode stift.