Eén van de dingen waar je als frequent flyer heel snel aan went, is het feit dat je bijna nooit in de rij hoeft te staan. Althans: niet op Schiphol, en niet bij de luchtvaartmaatschappij waarmee je regelmatig reist.
Des te confronterender is het, als het wel eens een keertje moet. Laatst waren er stakingen op Schiphol, voornamelijk van personeel werkzaam in de security. Deze stakingen hadden ook gevolgen voor Privium-leden en priority en business class reizigers.
In vertrekhal 2 stond de rij wachtende ‘gewone’ passagiers helemaal tot aan de draaideuren, iets wat ik nog nooit eerder meegemaakt had. Het grondpersoneel was er ook beduusd van. Ik liep via mijn normale route naar de security check, maar werd staande gehouden door een stewardess die mij vermanend toesprak dat dit “niet zomaar kon, meneer.”
“O, okee. Hoe dan wel?” vroeg ik in mijn onschuld, haar mijn Priority boarding pass tonend.
“Dat moet u mij niet vragen, meneer.” (Hoe meer er gemeneerd wordt, hoe zekerder je ervan kunt zijn dat je iets doet wat niet mag.)
Ik vond dit een beetje vreemd, en zei dit ook hardop. Dat had ik beter niet kunnen doen. “Dat u Platinum bent interesseert mij niets, meneer. Ik heb daar niets mee te maken. Ik doe ook maar mijn werk. U moet daar achter aansluiten.”
Op zulke momenten verlies ik altijd alle hoop in de mensheid, en niet vanwege het gebrek aan klantvriendelijkheid van deze KLM-stewardess. De gedachte dat er één oplossing is voor alle problemen (in dit geval, gewoon achteraan aansluiten in de rij) is de nagel aan de doodskist van iedere maatschappij. We zijn immers allemaal anders. Maar goed, ik dwaal af.
Ik besloot, rebel die ik als veertiger toch nog ben, over een paar hekjes heen te stappen en kwam zo alsnog bij de ‘priority boarding’ terecht. Maar daar wachtte mij een tweede uitdaging. Ik werd door een Schiphol medewerker gevraagd in een van de drie (korte) rijen te gaan, waar een stuk of 8 zakenmannen ongeduldig stonden te zuchten.
Ik sloot aan in de mij aangewezen rij. Maar dat ging zomaar niet! Opnieuw werd ik vermanend toegesproken, ditmaal door een medereiziger. “Hee, aso! Ga eens lekker achteraan staan!” commandeerde mij een keurige man in driedelig grijs. Deze man kende mij natuurlijk niet, maar meende toch te weten dat ik een aso was.
“Die man daar zei dat ik hier moest gaan staan,” probeerde ik nog, wijzend naar de Schiphol-suppoost die nu al weer iemand anders aan het instrueren was. “Niets mee te maken!” zei de man bestraffend, alsof ik een klein kind was.
En zo voelde ik me ook, want op zulke momenten overvalt mij altijd een hevige aanval van lethargie.
Waar meer assertieve figuren vervallen in ordinair schelden, een verhandeling over de ondergang van de welgemanierdheid in het algemeen, of een bespiegeling over waarom de uitspraak “niets mee te maken” niet echt lekker samengaat met het hebben van een mening over het handelen van iemand die je helemaal niet kent – op zulke momenten komt er bij mij niets anders naar boven dan een allesverzengend verlangen om met rust gelaten te worden. “Laat het alsjeblieft snel voorbij zijn.”
Dus zweeg ik. Onder mijn medereizigers bevestigde dit passieve gedrag ongetwijfeld de gedachte dat ik inderdaad schuldig was aan asocialiteit, de grootste zonde denkbaar in de publieke ruimte.
Maar mijn wraak was zoet. Bij het boarden aan de gate had ik al gezien dat de man in het driedelig grijs dezelfde eindbestemming had als ik. En jawel hoor, ik zat ook nog eens naast hem. Hij aan het gangpad, ik bij het raam. Ik geloof niet dat hij zich nog herinnerde wie ik was. (Mensen die andere mensen op hun gedrag aanspreken kunnen het zich niet veroorloven gezichten te onthouden.)
Ik wachtte tot na de start, toen hij lekker in slaap gedommeld was. Toen wekte ik hem. “Pardon, ik moet even naar de WC.” Ik bleef heel lang weg, en kwam pas terug toen hij alweer in slaap gesukkeld was. Ik wekte hem opnieuw. “Dat duurde lang,” mopperde hij.
“Er stond een rij bij het toilet,” antwoordde ik.