De Shuttle Carrier Aircraft (SCA) bestond uit twee Boeings 747 die deel uitmaakten van de vloot van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie National Aeronautics and Space Administration (NASA). Beide Jumbo’s dienden als een bijzondere taxi voor de Space Shuttles. De iconische dubbeldekkers transporteerden ze door heel Amerika.
NASA’s vliegtuigen in actie
De twee Boeings 747-100 zijn gedurende 35 jaar voor verschillende doeleinden ingezet met als voornaamste taak het vervoer van de Space Shuttles. Vooral aan het begin van het Space Shutttle-programma landden de ruimtevaartuigen vaak in de woestijn van Californië. De Edwards Air Force Base beschikt over een lange baan die zich prima leende als landingsplaats voor de Space Shuttle. De Shuttles werden echter uitsluitend vanuit het Kennedy Space Center in Florida gelanceerd. Omdat de ruimtevaartuigen niet op eigen kracht van Californië naar Florida konden vliegen kwamen de beide Boeings 747 eraan te pas om ze op hun rug te vervoeren.
In de ontwikkelingsfase van de Space Shuttle werden de Boeings al ingezet. Met een prototype van de Shuttle, de Enterprise, werden verschillende approach- en landingstesten uitgevoerd om de aerodynamische eigenschappen van het ruimteveer zo accuraat mogelijk in kaart te brengen. Middenin een vlucht werd het prototype van de rug van de Boeing afgeworpen waarna het ruimteveer los kon vliegen en landingstesten kon uitvoeren.
N905NA
De eerste Boeing 747 die NASA aanschafte was een 100-versie. De levering van deze machine, met registratie N905NA, vond initieel plaats aan American Airlines, maar door een afname van het luchtverkeer besloot de maatschappij haar te verkopen. In juli 1974 kwam het vliegtuig officieel in de vloot van NASA waarna het werd ingezet voor testvluchten. In de eerste periode droeg deze Jumbo nog de American Airlines-kleurstelling met de kenmerkende blauwe, witte en rode strepen op de romp.
In 1976 vloog NASA het toestel terug naar Boeing voor grote modificaties. Omdat de 747 niet ontworpen was om een Shuttle te dragen, werden de cabine, cockpit, romp en staart onder handen genomen. Als laatste volgde de bevestiging van speciale punten om de ruimteveertuigen daadwerkelijk op de rug te kunnen plaatsen. Pas in 1983 kreeg het vliegtuig de NASA-kleuren.
Het vliegen met een Shuttle zorgde voor een extreme toename van gewicht en weerstand. Daarom hadden de beide 747’s slechts een maximale vliegafstand van 1.900 kilometer, zo’n twintig procent van de originele variant. Ook mochten deze Jumbo’s niet hoger dan 15.000 voet vliegen en niet sneller gaan dan Mach 0.6.
N911NA
Het tweede toestel kwam pas in 1988 in de vloot van NASA. De N911NA is een Boeing 747-100SR, een Short Range versie van de 100-serie. Het vliegtuig werd in eerste instantie in 1973 afgeleverd aan Japan Airlines. Bij deze maatschappij vloog het toestel op hoge capaciteitsroutes in het binnenland van Japan. NASA bouwde deze Jumbo later om voor het vervoer van de Space Shuttles. Pas in 1991 vloog de machine haar eerste Shuttle-missie. In 2012 werd zij al weer buiten dienst gesteld waarna zij korte tijd diende voor reserveonderdelen voor de andere machine en de SOFIA-luchttelescoop.
Waar zijn de NASA-toestellen nu?
Toen het Space Shuttle-programma ten einde liep volgde de verdeling van de Shuttles over verschillende musea in Amerika. De laatste vlucht met een Shuttle, Endeavour, werd uitgevoerd van het Kennedy Space Center naar Los Angeles met verschillende low passes boven allerlei herkenningspunten van de stad. Hierna kreeg ook de N905NA geen nieuwe missies meer. Uitfasering volgde in 2013. Met beide 747’s ging het eveneens richting musea. De N905NA is te zien bij het Houston Space Center met een replica-Space Shuttle erop gemonteerd. De N911NA werd, na verwijdering van alle bruikbare onderdelen, getransporteerd naar het Joe Davies Heritage Air Park in Palmdale, Californië.
NASA heeft momenteel nog één 747SP in haar vloot.