Op uitnodiging van het DEAC (Dutch Electric Aviation Centre) staat mij vandaag een vlucht met de Flying Testbed – de Cessna 337 Skymaster – te wachten. Ik geef het als eerste toe: ik heb totaal geen verstand van de techniek van vliegtuigen, en ook niet van de onderzoeken die ermee gemoeid zijn om de luchtvaart een stukje duurzamer te kunnen maken. Hoewel ik dit laatste als praktiserend vegetariër en met een niet al te weinig activistische instelling, uiteraard van harte toejuich.
Ik ben te vroeg op Teuge, mijn vlucht gaat pas over drie uurtjes en daarom besluit ik een rondje koffieleuten te doen. In gesprek met een heleboel mannen die op Teuge rondlopen, gaat mijn gehoor automatisch ‘op slot’ wanneer men in tirades over techniek vervalt. De woorden die mijn oorschelpen bereiken, worden door mijn hersenpan proactief geweerd en ik ‘haak af’. Ik probeer het ergens wel, maar blijf al snel steken in het observeren van degene die van wal steekt. Ik kijk naar de lijntjes bij de ogen, de passie die van het gezicht afstraalt als het over een bepaald onderwerp gaat, de mondhoeken die zich tot een glimlach vormen. Ik luister naar de tendens van de woordenvloed en de klanken die tot mij komen.
Wat mij vooral opvalt, is iets wat niemand zal verbazen. Wellicht resoneert het in mij, omdat ik mezelf ook al een tijdje zo voel: van de vriendelijke ambtenaar tot aan de hoogleraar, van de commerciële tijger tot aan de vliegtuigspotter, van de Airbus-piloot tot aan ‘het toffe dingetje’ (de Yak-52) en de humorvolle piloot die mij voor zijn vlucht in een rookwalm in de hangar hult: deze mannen, deze slimme, strijdende, gepokt en gemazelde groep mannen, heterogeen in diversiteit, meningen, ambities, kennis en verleden, hebben één gemeenschappelijke deler: ze maken zich allemaal zorgen.
Ik ook. Ik maak me intens veel zorgen. Zo erg zelfs dat ik me afvraag waarom ik überhaupt nog zou schrijven? Zorgen over energierekeningen, over armoede, over oorlogsdreiging, over inflatie, over moeder natuur, over onze democratie, over de vrijheid van meningsuiting, over een veilige werkomgeving, over de ruimte om mezelf te kunnen zijn, over een gebrek aan reflectie en verantwoordelijkheidsgevoel, over eenzaamheid en teloorgang, over ons gezoek naar technische oplossingen, over ons mens-zijn, over omgangsvormen en onze jeugd en ga zo maar door. Het zijn teveel prikkels, teveel gedachten, teveel woorden die mij in mijn hoofd naar beneden proberen te halen, regelrecht een depressie in. Ik zie mijn gedachten stuk voor stuk gereflecteerd in de gezichten van mijn gesprekspartners.
Tot drie jaar terug had ik hiervoor een oplossing binnen handbereik. Noem het ‘vluchtgedrag’. Maar wanneer ik met een probleem zat dat thuis onoplosbaar leek, al benaderde ik het van diverse kanten, dan kon ik gaan vliegen. Letterlijk en figuurlijk afstand nemen.
Bij de vlucht boven ons groene kikkerlandje, waar alle sloten en velden zo netjes gekaderd zijn, de snelwegen – zonder gaten – als slangen door ons landschap trekken en zelfs vanuit de lucht de historische cirkels waarin onze Hanzesteden gebouwd zijn ons laat zien dat wij -mensen- maar een nietig stipje op de tijdslijn zijn, zag ik de relativiteit van alles in. Want ja, Nederland was (is?) het beste land om vanuit op te stijgen en er weer te landen. We horen als land nog steeds bij de rijkste drie procent van de wereld, ondanks dat velen van ons armoede (gaan) voelen.
In mijn gesprekken met passagiers uit alle hoeken van de wereld, pratend met collega’s uit alle hoeken van ons land en met de grootste diversiteit in achtergronden, legde ik mijn kwetsbaarheid, mijn zorg, bij hen neer. In de gangpaden tijdens de vlucht bij de ontbijttafels in Azië en Zuid-Amerika, tijdens stromende regenbuien in Suriname en bij de warme winden van de Antillen met het geluid van de golven van de oceaan als achtergrondmuziek, was het delen van verhalen en kwetsbaarheid, altijd leidend. De medemenselijkheid die ik in alle uithoeken van de wereld vond, stelde mij nimmer teleur. Het waren face to face gesprekken. Gesprekken die je niet alleen hoorde, maar die je kon zien, ruiken, voelen en waarvan de pijn soms zelfs een nare smaak kon achterlaten. Elk zintuig, alle medemenselijkheid, werd ingezet.
Soms kwam ik tot een oplossing. Vaak niet, maar het gevoel dat ik gehoord werd, dat er empathie was, dat er meegedacht werd, hielp wel en met een ander gevoel en vooral hernieuwde voornemens vloog ik dan weer naar huis. Om opnieuw te beginnen, om het opnieuw te proberen, om opnieuw te starten. Elke keer weer.
Wellicht zijn de zorgen die er nu zijn te groot voor de gangpaden, voor de ontbijttafels, voor onder de sterrenhemel van Afrika en bij het groene noorderlicht boven Groenland. Maar dit is de wereld die wij nu samen beleven en we hebben het ermee te doen. Het heeft op dit moment weinig zin schuldigen aan te wijzen voor de situaties waarmee we te ‘dealen’ hebben. Veel zaken -hoewel zeker niet alles- liggen buiten onze cirkel van invloed. Alleen de tijd zal uitwijzen wat ons gaat gebeuren. Fatsoen en moreel leiderschap zullen uitwijzen welke rol eenieder van ons hierin op zich heeft genomen. Eeníeder van ons. Ook als u nu wegkijkt. Ook als u ervoor kiest uw mond te houden en u er het zwijgen toedoet.
Voordat u gaat zoeken, kijken, wijzen naar dat morele leiderschap, uw zintuigen in gaat zetten richting politiek Den Haag, de Europese Unie, de wereldleiders, kijk ik tijdens de rondvlucht hoog vanuit de lucht naar beneden, naar de grond en constateer: moreel leiderschap zit in ons allen.
Moreel leiderschap begint al in de ochtend bij het opstaan, wanneer u tegen uzelf zegt: ‘Ik ga er vandaag weer mijn uiterste best voor doen om de wereld een stukje aangenamer te maken, voor mezelf én voor de ander. Ik zal de schouder bieden waarop gehuild mag worden. Ik zal de boterhammen smeren voor de ander, want ik kan dat brood missen. Ik zal vragen hoe het met je gaat en oprecht naar je luisteren en proberen je bij te staan, zodat wanneer ík een keer een luisterend oor nodig heb, er naar míj geluisterd zal worden. Ik mijn tranen mag drogen. Ik mij veilig mag weten in mijn manier van leven, mijn manier van uiten, mijn manier van omgaan met’.
Ben ik een nep-columnist? Het lukt me namelijk niet om over technische zaken te schrijven of überhaupt op dit moment, in de tijd waarin we nu leven, de woorden te vinden die ‘luchtvaartgerelateerd’ zijn. Mijn vingers stagneren op het toetsenbord en ik vraag me af, waar ik in hemelsnaam mee bezig ben. Op zoek naar het gesprek met mijn ‘passagiers’, mijn ‘collega’s’, mijn medemensen… en dat met al mijn zintuigen.
Teruggrijpend naar de vlucht met DEAC: die was fantastisch. Ik mocht meevliegen, meekijken, ‘Cabin Crew-Take your seats’ zeggen en er werd gelachen. Hoog boven in de lucht zagen de boerderijen langs de IJssel er prachtig uit. Ik zag koeien in de weide. Ik zag mijn kinderen en mijn man, zwaaiend in onze achtertuin omhoog kijkend naar hun moeder en vrouw, die daar in een groene Cessna boven een buurt vloog waar het ‘Noaberschap’ er nog steeds toedoet. Samen zwevend in de lucht toen bij wijze van proef, de motoren tijdens de vlucht naar idle werden getrokken en ik dacht dat ik zou neerstorten in mijn ‘eigen’ provincie.
En toen dat niet gebeurde, ik mijn zweethanden kon afvegen en opgelucht kon ademhalen, bedacht ik: ‘Wat fijn dat er een Teuge is. Wat fijn dat er mannen zijn die hun zorgen durven delen. Wat fijn dat er gesprekken mogelijk zijn, ook al zijn we het niet met elkaar eens. Wat fijn dat ik weer vaste grond onder mijn voeten voel, maar ook heb mogen genieten van een prachtig uitzicht. En hoe herkenbaar…..ook al was het een rondvlucht. Soms doet afstand nemen genoeg om opnieuw te willen beginnen, opnieuw te proberen, opnieuw te starten. Iedere dag weer. Op zoek naar de morele leider in mezelf.’
Lees ook: De toekomst van vliegschaamte en luchtvaart | Column Renske