Toen ik uitcheckte keek Sheik Saqr Bin Mohammed-al Quasimi me streng aan vanuit zijn portret dat boven de receptiebalie hing van het Carlton Beach Hotel in Sharjah, één van de staatjes binnen de Verenigde Arabische Emiraten. Hij droeg een hoofddoek, had een grote haakneus en zijn ogen stonden een beetje te dicht bij elkaar. Na enige contemplatie vond ik dat hij er eigenlijk meer uitzag als een piratenkapitein, op een schip van de woestijn welteverstaan! Ik zou hem zeker niet graag ‘s nachts ergens tegen willen komen, vooral niet omdat hij hier de baas was. En zolang wij in zijn staatje verbleven, was zijn wil wet.
Wat een oord! Wat een verschil met Beiroet aan de Rivièra van het Midden-Oosten, waarvoor deze tussenstop op weg naar het Verre Oosten was ingewisseld sinds er een burgeroorlog in Libanon woedde. We landden weliswaar op het vliegveld van Dubai, maar de Sheik van Sharjah had erop gestaan dat de bemanning in zijn staatje zou verblijven tijdens onze stop. We zaten in bungalowtjes middenin een woestijn aan een strand dat vol lag met teer, een afvalproduct van de voorbijvarende olietankers. Voor een strandwandeling was het sowieso te heet of te koud, naargelang het jaargetijde, en die eindigde bovendien altijd met een poetsfestijn om de teer van je voeten te verwijderen.
Toen ik hier twee dagen geleden na aankomst uit Amsterdam wakker was geworden, was het zondagmiddag geweest. Wat zou ik eens gaan doen? Het restaurant was dicht, maar aan het zwembad kon je wat te eten en te drinken bestellen. Vooruit, dan maar naar het zwembad, in decent badpak om de aanwezige sheiks met hun witte jurken, roodwitgeblokte hoofddoeken en hun met bidkralen wriemelende handen, niet te veel in verleiding te brengen. Ik voegde me bij de overige bemanningsleden, die eerder wakker waren geworden en al zaten te ontbijten. Verveeld keken we naar de sheiks en hun vele echtgenotes die zwaar gesluierd in keurige pikorde om hen heen geschaard zaten met hun al even talrijke kroost dat door Filipijnse kindermeisjes in bedwang moest worden gehouden. Zo zaten zij met zijn allen op een rij naar ons te staren en wij staarden terug. Zo nu en dan schoof, als enig vertier, een roestige tanker door het decor. God, wat was het heet en vochtig geweest, maar vooral saai want we konden niet eens een biertje bestellen. Dat mocht niet van Saqr, alcohol was ten strengste verboden.
´s Avonds, na de crewborrel waar we toch nog een paar meegesmokkelde biertjes hadden kunnen drinken, en na het diner, was het nog véél te vroeg om al naar bed te gaan, dus waren we naar de bovenste verdieping van het hotel gegaan omdat daar een disco gevestigd was. Er speelde een Libanees bandje en het was er best wel gezellig, ook zonder drank! Ver na middernacht waren we, bezweet en moe gedanst, door het zand teruggesjokt naar onze bungalowtjes in de woestijn, nog na lachend over het feit dat één van de vele bejurkte mannen de captain had benaderd en honderd dollar had geboden als één van de vrouwen vijf minuten met hem mee zou gaan.
‘Hé, jongens, zullen we nog even in zee gaan zwemmen?’, vroeg de copiloot. We liepen over het strand naar de rand van de Arabische Zee. We vonden het wel een aanlokkelijk idee. We hadden geen zin om ons eerst om te gaan kleden, dus hup alles uit en plons, daar lagen we al in het lauwe zeewater te spartelen. Toch zat het me niet helemaal lekker, want ik had een waarschuwing gelezen dat er haaien en giftige slangetjes in de kustwateren rondzwemmen, dus ging ik er algauw weer uit. Een luid gefluit steeg op uit het water. Ik dacht nog: ‘Nou moeten jullie niet overdrijven’, tot ik het zelf ook zag; mijn hele huid was bedekt met blauwe fluorescerende lichtjes. De anderen kwamen nu ook het water uit en we keken verwonderd naar elkaars lichtjes die geheimzinnig op allerlei lichaamsdelen gloeiden. Bij nadere inspectie van de branding zagen we overal diezelfde blauwe lichtjes dansen. Wat was dat voor een vreemd verschijnsel? De captain dacht dat het lichtgevende algen waren en dat het licht bedoeld was om vissen af te schrikken. Toen de lichtjes op onze lichamen waren uitgedoofd was de betovering verbroken en zochten we onze douches en bedden op.
Ik betaalde mijn rekening en liep met de bemanning mee naar buiten, waar de crewbus al klaarstond om ons door de woestijn naar het vliegveld van Dubai te brengen voor onze vervolgvlucht naar Bangkok. Ik keek nog even om naar het portret van de Sheik om afscheid van hem te nemen. Het was maar goed dat hij niets had gemerkt van het feit dat wij zijn geboden: ‘Gij zult geen alcohol drinken’ en ‘Gij zult niet naaktzwemmen’ plus ‘Het is vrouwen ten strengste verboden zich ontkleed aan een andere man dan hun echtgenoot te tonen’ op grove wijze hadden overtreden. Waarschijnlijk waren we daarmee aan een strenge straf, zoals geseling, steniging en/of onthoofding, ontsnapt. ‘Ma’assalama Saqr, zand erover, het ga U goed! Moge de woestijn U weder tot toevlucht dienen als Uw oliebronnen zijn opgedroogd!’