Frans Congo, Brazzaville 1969. Het moest er een keer van komen: een langere vlucht naar Afrika.
De ervaringen in Monrovia hadden me niet enthousiast gemaakt om naar Afrika te vliegen. We zaten daar namelijk in een eng hotel bij het vliegveld Robertsfield. Het enige vertier bestond daar uit het kijken naar de overkant van de rivier, waar op de oever, midden in het oerwoud, een paar primitieve hutjes stonden. De hotelmedewerkers deden lelijk tegen ons, nou.. om eerlijk te zijn, eigenlijk werden we best wel gediscrimineerd. Nu wisten we ook eens hoe dat aanvoelde ! Een trip naar de stad werd niet aanbevolen want dat was te gevaarlijk. Naar een verlaten strand, met blinkend wit zand en een sterke branding, konden we wel een uitstapje maken. Eens reden we een dorpje binnen op de terugweg. We bekeken de gebruikelijke ronde hutten van de bewoners, maar een dergelijk bezoek was waarschijnlijk alleen interessant voor de antropologen onder ons. Primitief was het er. Ja.
Dus was ik benieuwd wat ons te wachten stond op onze vlucht naar Johannesburg, met een week overstaan in Brazzaville (Frans Congo) met midden in, een dagje heen en weer naar Johannesburg.
We vlogen met een KLM-blauwe DC-8-50 die half vracht, half passagiers vervoerde. ‘s Ochtends vroeg, tegen zonsopgang, arriveerden we op het kleine vliegveld Maya Maya dat opgeleukt was met wat bloemenperkjes. De Station Manager loodste ons snel langs de douane, waarschijnlijk kocht hij ze om met whisky zodat we niet gecontroleerd zouden worden. Niet ver van het vliegveld stond het Relais d´Aeroport waar de KLM-crew, evenals de collega´s van Air France, zouden gaan logeren.
We werden ondergebracht in bungalowtjes die in het bos naast het hotel stonden. Onze opdracht was de week zinvol door brengen in een politiek onstabiele omgeving. Een paar reizen vóór ons was namelijk de copiloot op zijn ochtendwandeling gearresteerd, omdat hij zich er niet bewust van was geweest dat die nacht een militaire coup had plaatsgevonden. Zonder pardon werd hij in een gevangeniscel gesmeten, zonder de mogelijkheid om iemand te informeren. Op de volgende dag, toen hij had moeten vliegen, kwam de crew erachter dat hij verdwenen was. De KLM-Station Manager en de Nederlandse consul vonden hem gelukkig snel en kregen hem ongedeerd uit de gevangenis.
De crewborrel werd vaak gehouden in een huis verderop in de straat, waar drie KLM’ers een appartement hadden gehuurd omdat ze er drie maanden gestationeerd stonden. Het was er vaak een gezellige boel, waar ook de enkele buitenlanders die in Brazzaville woonden op de drank af kwamen die wij uit Nederland hadden meegenomen. Zo was Broeder Piet van de Missie een vaste gast als er weer een nieuwe crew arriveerde, want waar kon hij anders jenever drinken ?
Overdag hadden we het zwembad om bij rond te hangen. Overigens wel uniek gelegen, want in de verte zag je Kinshasa (het vroegere Leopoldville) liggen aan de overkant van de Congo-rivier.
‘s Avonds liepen we over de verlaten, met bomen omzoomde lanen, naar het restaurant van “Madame”, een Française die achtergebleven was na de dekolonisatie van Frans Congo in 1960. Wie verwacht er zulk lekker eten in Afrika? Bij de voorgerechten stonden: uiensoep, pâté de foie gras en escargots provençale. Iedereen bestelde de slakken, behalve ik, want dat vond ik toen eng om te eten. Ze zeurden net zolang en zwaaiden steeds met, tussen het slakken gereedschap geklemde beestje voor mijn gezicht, totdat ik er eentje proefde. De slak had de neutrale smaak van aarde, maar het lekkerste vond ik toch de knoflooksaus en het verse stokbrood dat erbij geserveerd werd om het laatste beetje van de saus mee op te deppen.
We waren jong en wilden wel eens wat en zo kwamen we op een avond terecht in de wijk Poto Poto die op een heuvel boven de villawijk lag, waarvandaan ‘s nachts, door het open raam van de hotelkamer, de Afrikaanse stemmen en andere huiselijke geluiden binnen waaiden. De lokale disco lag in de open lucht en door een gat in de muur stapten we naar binnen. Het was er zo donker dat we alleen de witte tanden en het oogwit van de aanwezige gasten konden zien. Ze ontvingen ons heel hartelijk en algauw hadden we ons gemengd tussen de Congolezen die ons breed lachend probeerden te leren hoe je op zijn Afrikaans beweegt. Wat waren we houterig vergeleken bij hen ! We hadden wel veel plezier en het bier was goedkoop, dus gaven we vele rondjes weg.
Op onze stop van een paar uur in Jo’burg kochten we vlees, worstjes en wijn in, om eenmaal terug in Brazza een BBQ te kunnen organiseren aan de oever van de Congo-rivier. Voor die tijd gingen we nog even langs de markt om houtskool, stokbrood en de ingrediënten voor de sla in te kopen die de stewardessen in de wastafel op de hotelkamer schoon maakten.
Ik herinner me de ontspannen atmosfeer: de mannen stookten een vuurtje en legden het vlees op de BBQ en de vrouwen verzorgden de rest van het eten en, niet te vergeten, de nodige drankjes.
Sommigen van ons probeerden in een holle boomstam, die aan de oever lag, een stukje de rivier op te varen maar door de snelle stroming zagen ze er toch gauw vanaf. Het was een onvergetelijke middag : de zon die boven het water onderging, de pirogues die langs gleden en de exotische klanken van de Afrikaanse taal, die ons via de rivier bereikten.
Na deze ervaring kan ik me voorstellen dat er mensen zijn die verslaafd raken aan Afrika.