In 1971 werd ik uitgekozen om enige malen uitgeleend te worden aan de Indonesische Vliegtuigmaatschappij Garuda. Er bestond namelijk een samenwerkingsverband tussen de twee airlines, waarbij een Assistent Purser en een Eerste Klas Stewardess van de KLM op Garuda-vluchten van Amsterdam naar Jakarta v.v. zouden worden ingezet om onze expertise over te brengen op het Indonesische cabinepersoneel. Bij de crews stonden deze vluchten al gauw bekend als ‘de honeymoon’.
Inderdaad ben ik driemaal ingedeeld op zo’n vlucht. De tweede keer stond op mijn indelingskaartje een veertiendaagse reis met stops in Athene, Bombay (tegenwoordig Mumbai) en Jakarta. We vlogen op een DC-8-50, met nog een kleine lounge voorin het vliegtuig ten behoeve van de eersteklas-passagiers.
Op die reis vloog ik voor de tweede keer met Purser Jantje, een vrolijke man die me hele nachten wakker hield door in de lounge krontjong-liedjes voor me te zingen. Werken mocht ik niet van hem. Iedere keer als ik op wilde staan om iets met de passagiers te gaan doen, zette hij me weer terug in de lounge. Als excuus zei hij dat de passagiers allemaal Garuda-medewerkers waren die met rust gelaten wilden worden! Ik dacht echter stiekem dat hij liever niet had dat ik op zijn vingers keek. Achterin had de AP wél veel werk maar ook daar hoefde ik niet mee te helpen.
Op de heenweg stonden we vier dagen in Bombay. We kwamen ‘s ochtends vroeg aan. De wegen waren nog uitgestorven, toch zagen we overal mensen die in grote rioleer-buizen lagen of op kartonnen matjes op de trottoirs sliepen. Wij logeerden in het Taj Mahal Hotel, de Garuda-bemanning verbleef in een ander, goedkoper hotel. Ik kreeg een prachtige kamer met uitzicht op het water en de ‘Gateway of India’. Er was zelfs een antichambre waar bedienden zaten te wachten op mijn opdrachten. Hun gemompel (je hoorde bij wijze van spreken hun hoofden heen-en-weer wiebelen) vermengde zich vaag met die van het verkeer. Wat een schril contrast met de situatie buiten!
Op het moment dat we het hotel verlieten werden we onmiddellijk omsingeld door een steeds groter wordend leger bedelende kinderen in lompen. Ernstig gehandicapten (één jongen zonder benen die zich voortbewoog op een soort plank met wieltjes, was zo handig dat hij vlak voor je voeten bleef rijden tot je hem uit wanhoop in godsnaam een paar roepies gaf), moeders die baby’s onder je neus duwden, zwerende stompjes van ledematen die zich naar je uitstrekten en nog meer niet te beschrijven taferelen. Het genieten van je omgeving werd op deze manier ernstig belemmerd, al deden we ons best. We moesten het eeuwige dilemma onder ogen zien dat als je niets gaf je je schuldig voelde, maar als je wél wat gaf, de meute behoeftigen uit alle hoeken en gaten tevoorschijn zou komen om aan te groeien tot een onoverzienbare menigte.
Met de reisgids in de hand besloten we een treinreisje te gaan maken naar Pune. Op het prachtige Victoria Station kochten we kaartjes naar het oord en we kregen aanwijzingen hoe laat de trein vertrok en van welk perron. Een halfuurtje na de officiële vertrektijd stonden we nog steeds te wachten, dus gingen we maar eens informeren. Wat bleek: die dag ging er helemaal geen trein. Tja, ze zullen ons wel dom hebben gevonden dat we toch een kaartje hadden gekocht en op die trein gingen staan wachten. Na een gesprek met de lokettist kregen we wel ons geld terug, minus de administratiekosten natuurlijk.
Wat nu? De ‘Tower of Silence’ dan maar, de toren waar de Parsees hun doden neerleggen om door de gieren opgepeuzeld te worden. Nee, daar konden we niet in want er waren net enkele ‘begrafenisceremonies’ aan de gang. Eigenlijk wilde ik het ook liever niet zien. Het kijken naar de rond de toren cirkelende doodgravers was al genoeg, de rest kon ik me wel voorstellen.
We hielden een taxi aan die ons een beetje zou rondleiden langs de bezienswaardigheden. Zo reden we naar de openbare wasplaats, waar de hotels en de rijke Indiërs hun was uit besteedden. Die avond bekeek ik mijn handdoeken en lakens toch op een andere manier. Het gezegde ‘wat niet weet, wat niet deert’ is niet voor niets uitgevonden. Daarna ging het naar de hoerenbuurt, waar de vrouwen in een soort kooien staan, met een gordijn achter de tralies dat net niet tot de grond reikte. Zo te zien was er niet meer ruimte dan anderhalve meter.
Het straatbeeld was chaotisch: door buffels voortgetrokken wagens, auto’s, vrachtwagens, uitpuilende bussen, riksja’s, voetgangers, mensen die op de stoepen zaten en lagen, herkauwende ‘heilige koeien’ midden op kruispunten en op straten, omringd door hun eigen hopen vliegdoorzoemde stront en overal enorme zwermen kraaien. Het was heet en de lucht om ons heen was gevuld met die onuitsprekelijke geuren en geluiden die ik later blind zou kunnen herkennen op het moment dat de deur van het KLM- (of Garuda-)vliegtuig openging: yes, this is India!
De volgende dagen zouden we nog een tempel bezoeken, waar net een bruiloft aan de gang was en mensen bloemen offerden en ook weer bij een andere waar de stenen besmeurd waren met geitenbloed ter ere van de godin Kali.
Een interessant uitstapje maakten we met een bootje dat vanaf de Gateway of India naar Elephanta voer, een eiland voor de kust. Daar waren in grotten duizenden jaren oude beelden te bekijken. Helaas was alles wat we zagen verval, bederf, vuil en verrotting. We vroegen ons af waarom er zo’n groot verschil was met bijvoorbeeld Thailand, waar ook armoede heerste maar waar het toch niet zo schrijnend was om naar te kijken als wat we hier zagen. Zonder ons op dat moment echt te gaan verdiepen in de oorsprong van de verschillen, vermoedden we dat het te maken had met het verschil tussen de hindoeïstische (het kastenstelsel) en de boeddhistische cultuur.
Het enige pluspuntje voor ons, vonden we, was dat alles er zo goedkoop was, zoals goud, zilver, sierstenen en zijde. We kochten voor de hele familie- en vriendenkring zijden jurken, kaftans, sari’s, T-shirts, overhemden, kettingen, armbanden en wat ik verder nog vergeten ben, voor maar een handjevol dollars. Afdingen deden we omdat de etiquette dat vereiste, eigenlijk hoefde dat niet eens.
Ik weet niet meer hoe het kwam, maar op de laatste avond, toen we in het hotel een diner hadden geboekt waar er een optreden zou zijn van een beroemde zangeres, die onder begeleiding van enige sitars authentieke Indiase liederen ten gehore zou brengen, werd ik, toen ik mijn eten zag en rook, enorm misselijk en moest ik de zaal in allerijl verlaten. Misschien bestond er in mijn onderbewustzijn een link met wat ik tijdens de vorige dagen overal gezien en geroken had. Later toen we op Delhi zouden gaan vliegen kende iedereen de term Delhi Belly wel, dit was iets dergelijks denk ik, een Bombay Belly.
Zo vloog ik, nog een beetje wit om de neus, met Garuda verder naar Jakarta. Gelukkig waren er alleen maar vrienden van Jantje aan boord dus kon ik een beetje bijkomen voordat ik aan de geuren van de kreteks en satés zou worden blootgesteld.
De nieuwe Bose A30-pilotenheadset: beter dan ooit?
Bestel nu in de webshop van Bose Aviation!

