Eindelijk was het zover: na vijftien maanden voor KLM op Europa en Noord-Amerika te hebben gevlogen, mocht ik naar het Verre Oosten! Als Stewardess All Round, die extra werd toegevoegd aan een Douglas DC-8-50-bemanning als er een DC-8-63 (“lange 8”) langskwam.
We zouden een paar dagen gaan overstaan in Athene, Karachi en Bangkok. In Athene zaten we in een hotel, “Kings Palace” genaamd, vlak om de hoek van het Syntagma-plein. Daar werd na aankomst afgesproken op een van de vele terrassen een drankje te drinken. De meeste KLM-collega’s vond ik er met een glas vol troebel, melkachtig uitziend water voor hun neus, wat ouzo met ijs bleek te zijn. Dat moest ik beslist ook drinken, anders was ik niet in Griekenland geweest, zeiden ze. Nou, het leek een beetje op dropwater, eigenlijk helemaal niet zo vies als het er uitzag, maar een sterk goedje was het wel. Gelukkig hadden ze snel honger en liepen we naar de Plaka, de oude uitgaansbuurt die schilderachtig tegen de helling van de Akropolis ligt.
Ik vond het prachtig, hier had ik altijd van gedroomd: vakantie terwijl je aan het werk bent. In een van de vele tentjes aten we de gebruikelijke Griekse salades, tzatziki, dolmades, gyros, et cetera: voedsel dat iedereen tegenwoordig wel kent, maar toen nog redelijk onbekend was. We dronken er retsina (harswijn) bij, en al moest ik er erg aan wennen, sinds die tijd bestel ik die altijd bij mijn Griekse eten. Het hoort er gewoon bij: een kilo retsina.
Na een paar dagen tochtjes gemaakt te hebben (natuurlijk als eerste het Parthenon bezichtigd) ging het ‘s nachts op weg naar Karachi, met een tussenlanding op de luchthaven van Koeweit. Eenmaal op het vliegveld aangekomen keek ik mijn ogen uit. Wat een armoede heerste daar. Je kon het niet alleen zien, maar ook ruiken! Voor de uitgang stonden veel mensen in lompen te bedelen, maar de bemanning had een favoriet: Ali met zijn ene been, die snoepjes uitdeelde. Hij kreeg altijd balpennen en speelgoedjes van het soort dat we ook aan boord weggaven aan de passagiers, en soms een paar dollars.
In Karachi verbleven we in het Midway House, een hotel uitsluitend voor KLM-bemanningsleden en soms voor een enkele gestrande passagier. Vanaf het vliegveld was het vijf minuten lopen. De kamers lagen aan galerijen in een vierkant met in het midden een grasveld. Op iedere gang had een “bearer” 24 uur dienst. Hem kon je altijd roepen als je iets nodig had: je ontbijt, sandwiches of een kopje thee. Degene die je badkamer schoonmaakte was de “sweeper” , die was van een lagere kaste.
Moe, na een nacht in de DC-8, viel ik als een blok in slaap in een klein hokje waar het naar petroleum rook en een rooster hoog in de muur wat lauwe lucht blies. Toen ik wakker werd, wist ik even niet waar ik was. Ik hoorde buiten ‘kra kra kra’, wat ik in latere jaren onmiddellijk zou associëren met Pakistan, India en Sri Lanka. Grote zwarte kraaien, die in zwermen boven het hotel vlogen. Ze deden me soms wel een beetje denken aan de film The Birds van Alfred Hitchcock.
Op de galerij zaten al wat KLM-bemanningsleden te ontbijten, de bearer had het er maar druk mee. Af en aan als hij moest lopen voor wéér een wakker geworden bemanningslid, maar een paar roepies maakten veel goed. Bij de crewborrel later op de dag werd de afspraak gemaakt om de volgende morgen krabbetjes te gaan vangen, dus werden er taxi’s besteld die ons naar de haven van Karachi zouden brengen.
Op weg daarheen zagen we met felle kleuren versierde busjes en vrachtwagens rijden. Het verkeer mag gerust chaotisch worden genoemd: ongelofelijk dat we heelhuids in de smerige haven aankwamen. Daar lagen aan de kade wat primitieve zeilbootjes. De KLM’ers hadden hun eigen boot, die van kapitein Ali. Hij stond iedere dag trouw klaar met zijn jonge maatjes om ons naar Sands Pit te varen, met een tussenstop in een eveneens smerig dorpje waar vissenkoppen werden opgehaald, die door de jongens aan een vliegertouwtje werden bevestigd. Eenmaal uit de haven kregen we toestemming ons om te kleden, of eigenlijk uit te kleden, zodat we konden zonnen. Onze zeilboot was van hout en er werd een smoezelig zeil gehesen. Als er een beetje wind stond moest een plank buiten boord worden gestoken waar dan iemand aan het uiteinde op moest gaan zitten, anders sloeg de boot om, wat soms wel eens gebeurde.
Op onze bestemming, een strand dat midden in de zee uitstak, gingen we voor anker. Allemaal kregen we een vliegerklosje met aan het uiteinde van het touw een vastgebonden vissenkop die we overboord op de bodem moesten laten zakken. Over de techniek en zo, hoe je het beste een krab kon overhalen jouw visje te eten, deden veel verhalen de ronde, maar gewoon afwachten was waarschijnlijk het beste.
Als we beet hadden riepen we iemand van de bemanning, die de krab deskundig in een netje uit het water viste. Wat de mannen daarna met het beestje deden wilden we eigenlijk liever niet weten. Toen er genoeg krab was voor een maaltijd, stookten Ali en zijn piraten een vuurtje in het vooronder en dan kregen we krabkoekjes, krabbenpootjes, krabsoep en wat je nog meer met krab kunt combineren, opgediend. Een flesje mee gesmokkelde witte wijn erbij en het was een galadiner.
Na het eten was er gelegenheid tot een wandeling op het strand, op eigen benen of op die van een kameel, en daarna ging het weer richting het hotel, waar we bruinverbrand en tevreden konden terugkijken op een geslaagde dag.
Voor het ‘shoppen’ staken we de weg over naar het BOAC-hotel (waar de bemanningsleden van de Britse luchtvaartmaatschappij logeerden) vanwege de winkeltjes daar. Ik ging echter met de BWK mee, want die wilde een tapijt kopen en daarvoor liet hij zich door een taxi naar een tapijtfabriek rijden. De tapijten waren prachtig en we konden met eigen ogen de kleine vingertjes van de kinderen zien, die daar in het halfdonker urenlang op hun hurken aan het knopen waren. Het was een dilemma. Zou het boycotten van het kopen van tapijten, die door kinderarbeid worden geproduceerd, de kinderen aan een beter bestaan helpen? Een vraag die tot op de dag van vandaag nog steeds actueel is.
‘s Ochtends wekte de bearer me met een kopje thee “calling-time, memsahib”: het was tijd om voor KLM naar Bangkok te vliegen.