Wat ik van Kenia wist had ik gelezen in Uhuru en Something of Value, romans van Robert Ruark die beide gaan over de strijd van de Kikuyus tegen de Engelse kolonisten in de vijftiger jaren. Vooral het woord ‘Mau Mau’ riep onmiddellijk beelden op van onnoemelijke wreedheden, zowel intern als extern. Kenia was nog niet zo lang onafhankelijk en Jomo Kenyatta was sinds 1963 de president van het land.
Van de bemanningen die de reis al eerder maakten had ik gehoord dat er mogelijkheden waren op safari te gaan. Bijvoorbeeld naar het Tsavo Park, Masai Mara en Amboseli, met spectaculaire overnachtingen in lodges, waar je de olifanten bij wijze van spreken vanaf je terrasje kon aaien. Dus toen ik een paar dagen Nairobi, de hoofdstad van Kenia, op mijn indeling zag staan, nam ik wat extra dollars mee, want een safari maken was duur. Bij navraag aan boord bleek dat de meeste crewleden ook wel ‘in’ waren voor een avontuur, dus spraken we af direct na aankomst in Nairobi contact op te nemen met de agent die safari’s organiseerde. De man had een enorme teleurstelling voor ons in petto: alle lodges in de natuurparken waren volgeboekt, want het was hoogseizoen. De enige mogelijkheid die voor ons openstond was zelf een landrover te huren en daarmee dagtripjes te maken. We verdeelden de taken, want iemand moest de auto huren en voor de dagen onderweg moest er proviand en, vooral, drank worden ingeslagen.
De eerste dag reden we Nairobi uit om het Nationale Park van die stad te bezichtigen. We reden over een smalle, maar goed berijdbare weg over een dorre hoogvlakte (1800 meter). Hier en daar stonden wat bomen, die afgevlakt waren alsof de lucht er van boven af op drukte. Bij een paar acaciabomen stonden drie giraffen die met hun tong de bladeren van de takken afrukten. Even verderop zagen we een kudde zebra’s grazen. Er lag er ook één aan de kant van de weg, tenminste zo leek het, maar toen we er voorbij waren en terugkeken constateerden we dat hij aan de binnenkant helemaal leeggevreten was. De ‘kill’ moesten we er maar bij denken. Na gazelles, antilopen en struisvogels te hebben gepasseerd zag de copiloot, die reed, in zijn achteruitkijkspiegeltje iets aan komen galopperen. Het bleek een jachtluipaard te zijn, dat een tijdje langszij de landrover op gelijke snelheid met ons mee rende. Misschien was hij wel door de parkwachters getraind om zoiets te doen, om na een minuut of wat met een noodvaart uit de flank te gaan. Bij de Athi Rivier was het toegestaan de auto te verlaten om naar de hippo’s en kroko’s te kijken, of eigenlijk naar hun ogen, die net boven de waterspiegel uitstaken.
Toen we terugliepen naar de auto kreeg ik de schrik van mijn leven toen ik iets groots in mijn ooghoeken zag wegglibberen. Op het laatste moment zag ik dat het een slang (python?) was, die ik kennelijk had gestoord tijdens zijn zonnebad. Gelukkig was hij nog meer geschrokken dan ik. Om te kunnen lunchen stopten we bij een uitkijkpunt, waar we ons neerzetten op de rand van een afgrond met diep beneden ons een uitzicht op een eindeloze vlakte. Grote kuddes wildebeesten, impala’s, elanden, zebra’s en andere hoefdieren graasden daar vredig. Geen ander geluid in onze oren dan de wind. De sensatie die ik voelde zou ik me jaren later weer herinneren, toen ik de film Out of Africa zag, waarin de hoofdrolspelers in hun vliegtuigje laag over diezelfde vlakte en de talloze kuddes scheren en de begeleidende (Oscar winnende) muziek me kippenvel bezorgde.
Het was zoals Karen Blixen alias Isak Dinesen zelf schrijft in haar boek, waarop de film gebaseerd is: ‘The views were immensely wide. Everything you saw made for greatness and freedom, and unequalled nobility.’
Het was moeilijk ons van die plek weg te rukken, maar we moesten nog wat beesten ‘scoren’. Terwijl we een beetje rozig waren van de wijn, kregen we een groepje leeuwen in het vizier, die maar een beetje lagen te suffen. We gingen er met onze landrover op af. De fotografen onder ons staken hun hoofd door het open dak en klikten en filmden er flink op los. We stonden er nog geen paar minuten of er kwam een tweede landrover aanscheuren en toen een derde en een vierde. Kennelijk is een stilstaande auto met een paar koppen eruit een teken dat er iets te zien valt. Die arme leeuwen lagen daar maar, gehuld in wolken stof en uitlaatgassen van de ronkende motoren. Ik bedacht ter plekke een plan om leeuwengasmaskers te ontwerpen en ze aan de parkrangers te verkopen. Wat zou er erger voor die dieren zijn? Doodgeschoten te worden door rijke trofeeënjagers, in een dierentuin in een kooi te moeten leven of dag en nacht achtervolgd te worden door toeristen, die je uitzicht, je longen en je gehoor verpesten?
Gelukkig zagen we na dit dier onterende schouwspel geen ander wild meer en reden we terug naar het ronde Hilton Hotel, waar we tijdens onze stop logeerden. De volgende ochtend was onze bestemming Lake Naivasha, het hoogstgelegen zoetwatermeer van Kenia (1884 meter). We maakten er een boottocht om de bijzondere flora en fauna te bekijken. We zagen veel vogels, waaronder pelikanen, flamingo’s, reigers, ibissen en luguber uitziende gieren.
Na een kopje koffie in de tuin van Naivasha Lodge reden we via de Rift Vallei naar Lake Nakuru. Daar werden we door oorverdovend vogelgekrijs verwelkomd. Het hele meer was, zover het oog reikte, roze gekleurd van de flamingo’s. Een prachtig gezicht, dat wel, maar verder viel er niet zoveel te beleven, behalve dan wat brutale aapjes, die op de picknickplek sandwiches en fruit uit onze handen gristen.
De laatste dag in Kenia spendeerden we onze tijd door downtown Nairobi te verkennen en een bezoek te brengen aan het legendarische Norfolk Hotel voor een ‘high tea’.
Mijn gevoelens over wat ik gezien had, waren gemengd. Aan de ene kant vond ik het land Kenia prachtig, maar aan de andere kant vond ik de toeristische uitbuiting van de laatste restjes natuur storend. Elitair? Misschien wel. Als ik eerlijk ben, fantaseer ik er wel eens over of het niet beter zou zijn als de mensen, in plaats van de dieren, in reservaten met heel hoge muren erom heen zouden worden ondergebracht, zodat ze verder geen schade meer kunnen aanrichten. Maar ik ben bang dat het al te laat is.