In de tijd dat ik als Purser op de DC-9 en als AP op de DC-8 (1980-1983) vloog, werd het vliegen in Europa soms afgewisseld met een langere ICA-reis. Eén van de bestemmingen was Caïro. Vaak vlogen we daar alleen maar heen voor een nachtstop, maar soms stonden we er ook een paar dagen, op weg naar Dar es Salaam. Fantastisch natuurlijk, want dat was in feite een gratis vakantie die we met beide handen aangrepen.
Omdat ik er al een aantal jaren niet geweest was, wist ik vanzelfsprekend niet dat Khatab, de kruier die onze koffers van het vliegtuig via de douane naar de crewbus vervoerde, ondertussen een toeristenbureau was begonnen waarvan hij de manager en uitvoerende gids was.
De aankomsthal zag eruit als een ouderwetse loods, waar door de hoge ramen het zonlicht stoffige banen trok. In het tegenlicht bleek het katoen van de witte jurken van de mannen, tot onze grote hilariteit, doorschijnend te zijn. Tussen de chaotische menigte door volgden we Khatab naar buiten. Eenmaal daar vroeg hij ons, voor we naar ons hotel vertrokken, of we de komende dagen misschien een tochtje met hem wilden maken? Vier van de crewleden gingen daarop in. Ik was een van hen.
De volgende ochtend stond Khatab keurig op tijd voor het Hilton Hotel klaar met een luxe wagen, waar we gemakkelijk met zijn vieren in pasten. Omdat we graag het authentieke Egyptische leven wilden leren kennen reed hij ons naar een dorpje waar een familielid van hem in de Nijldelta een boerenbedrijf runde.
We ondervonden het gebruikelijke fileleed om uit Caïro weg te komen, maar na een paar uur kwamen we op het platteland aan bij een oude boerderij die er nogal primitief uitzag. Trots stelde Khatab zijn oom aan ons voor en werden we hartelijk uitgenodigd om binnen te komen en plaats te nemen in de pronkkamer. Die was kaal en afgebladderd. Langs de muur stond een bank met wat kussens erop waarop we moesten gaan zitten. Zo nu en dan kwamen wat familieleden verlegen om de hoek van de deur kijken om ons te bezichtigen. Alsof we marsmannetjes waren, wat voor hen waarschijnlijk ook zo was.
Daarna werden er etenswaren naar binnen gebracht waarvan we niets durfden te eten, behalve (voorzichtig) wat brood en kaas, omdat we wisten dat het niet beleefd zou zijn om niets te nemen. Khatab begreep onze bezwaren wel en zag erop toe dat het water voor de thee tot 100 graden Celsius werd gekookt. Zelf at hij de meeste binnengebrachte lekkernijen op. Zodoende redde hij onze eer, maar misschien had hij ook niet zo goed ontbeten als wij.
Daarna reden we naar een restaurant aan de Nijl, van weer een ander familielid. De locatie was die dag eigenlijk gesloten maar opende speciaal voor ons. We bestelden garnalen en verse vis uit de Nijl, en omdat het nog wel even kon duren voordat een en ander opgediend zou worden, dronken we alvast – onder goede gesprekken – van de aangeboden flessen witte Egyptische wijn. Vanuit het raam hadden we een panoramisch uitzicht over de groene velden langs de Nijl. In de nevelige verte waren de piramides nog net zichtbaar en langs het water snelden ezeltjes voorbij, met of zonder hun bejurkte begeleiders. Ik peinsde er bij het aanschouwen van deze bijna Bijbelse taferelen over dat de tijd hier had stilgestaan en dat het er tweeduizend jaar geleden precies zo uit moet hebben gezien.
De volgende dag maakten we een tocht naar Memphis en de piramides van Sakkara. Vooral de buitenwijken van Caïro waar we doorheen reden, lieten ons zien dat Egypte een derdewereldland was. Alles zag er onafgemaakt, smerig en krakkemikkig uit, maar dat was omdat we er met onze Nederlandse ogen naar keken. We wisten inmiddels wel uit eigen ervaring dat er plekken op deze aarde waren, waar de situatie nog heel wat slechter was.
Memphis is een openluchtmuseum omdat de meeste historische schatten nog steeds onder de Nijlmodder begraven liggen. We bekeken de meest opvallende overblijfselen en reden toen naar Sakkara, waar we zwetend door het hete zand van de ene naar de andere piramide liepen om in de grafkelders de prachtige muurschilderingen en de hiëroglyfen te bewonderen. Daarvoor moesten we wel enge houten ladders op en af klimmen, maar het was de moeite waard.
Na onze toeristische tocht reden we terug naar Caïro. Khatab stond erop dat hij ons, als laatste specialiteit, zijn huis zou laten zien voordat hij ons zou afzetten bij het hotel. In een stille straat van een buitenwijk parkeerde hij zijn auto voor een groot modern paleis. Dat was zijn huis!!! De klandizie van de KLM-bemanningen was kennelijk een goudmijntje.
We werden binnengeleid in een grote zaal waar een tafel stond met wel honderd stoelen eromheen. Had hij zoveel familieleden aan wie hij regelmatig hele banketten voorzette? Hij stelde ons voor aan zijn zoons en dochters, waarvan de laatsten zorgden voor hapjes en drankjes. Zijn vrouw kwam ook nog even tevoorschijn om zich voor te stellen, maar zoals de gewoonte is in het Midden Oosten, werd zij verondersteld onzichtbaar te zijn. Zij hoorde in de keuken thuis, samen met alle andere vrouwelijke familieleden.
Op de dag van onze terugvlucht reed hij op het vliegveld van Caïro met zijn kar onze koffers van de bus naar de douane en vandaar naar het vliegtuig. We namen hartelijk afscheid van hem, hoewel we ons realiseerden dat zijn interesse vanaf dit moment bij de aankomende bemanning lag.