Bijna zestig jaar lang was de Antonov An-22 een belangrijk onderdeel van de Russische luchtmacht. Het toestel, dat nog uit de Sovjet-periode stamt, lijkt nu met pensioen te mogen.
De Russische luchtmacht beschikt nog over enkele exemplaren van het grote transporttoestel. Het merendeel kreeg zij na de val van de Sovjet-Unie in handen. Maar inmiddels zijn de zestig jaar oude vliegtuigen te duur vanwege de torenhoge onderhoudskosten. De luchtmacht heeft de An-22-toestellen daarom uit de operatie gehaald en op de militaire luchthaven van Migalovo geparkeerd, ten noordwesten van Moskou. De kans is groot dat de turboprops, die opgevolgd worden door de An-124, het vliegveld niet meer in operationele dienst zullen verlaten.
Belangrijke rol
De An-22 speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van Sovjet-luchttransport, vooral vanwege zijn indrukwekkende omvang en capaciteiten. In de jaren 50 was er namelijk grote vraag naar een nieuw toestel waarmee de Sovjets zware vracht over lange afstanden konden transporteren. De An-22 staat vooral bekend om de herkenbare vier tegengestelde vierbladige propellers. De ‘Antei’ heeft een laadvermogen van tachtig ton en wordt via een grote klep aan de achterkant geladen. Bovendien heeft de turboprop slechts een kleine anderhalve kilometer nodig om van de grond te komen, en kan die dat ook vanaf onverharde grond.
De reus – met een spanwijdte van 64,4 meter – maakte zijn allereerste testvlucht op 27 februari 1965. Commercieel is het nooit echt een succes geworden. Antonov bouwde in totaal 67 exemplaren van de An-22. De machine heeft verschillende records op haar naam weten te schrijven. Zo is het de grootste turboprop ter wereld en heeft het toestel daarnaast ook het record van de grootste laadcapaciteit in handen. Twee jaar na de eerste vlucht, in 1967, lukte het de Sovjets namelijk om de gigant met ruim honderd ton aan boord, de lucht in te krijgen.