Het was tijdens de Uitputtingsoorlog (1967-1970) tussen Israël en Egypte dat ik op mijn indelingskaartje een paar dagen Caïro met de DC-8 zag staan. We kwamen ‘s nachts aan in een verduisterde stad. We logeerden in het Hilton Hotel aan de Nijl, waar ik een kamer kreeg met uitzicht op het grote Tahrirplein achter het hotel, waar ook het Egyptische Archeologische Museum gevestigd is.
De volgende morgen werd ik wakker van het getoeter van de honderden auto’s, die hun claxons gebruikten om aan te geven aan welke kant ze wilden gaan passeren. Nu zag ik ook dat er zandzakken voor de ingang van het museum lagen en dat militairen, met machinegeweren in de aanslag, de wacht hielden.
Ik had met de hofmeester een afspraak gemaakt om te gaan sightseeën. De rest van de bemanning had geen zin. We charterden een taxi om ons vanuit Caïro naar de piramiden te brengen. Daar aangekomen zagen we dat het er volkomen uitgestorven was. Nauwelijks een toerist te zien, dus stortten de aanwezige “gidsen” zich op ons als gieren bovenop een kadaver! Het leek ons dan ook maar het beste om er één uit te kiezen, zodat de rest ons tenminste met rust zou laten. Zo gedacht, zo gedaan.
Een charmante oplichter had zich opgeworpen als degene die ons dingen zou laten zien die een buitenlander nog nóóit gezien had! Voor een afgesproken bedrag ging hij ons inwijden in de Egyptische geheimen. Allereerst leidde hij ons naar de piramide van Gizeh, een halfuur buiten Caïro, om van binnenuit naar de schatkamer onder de top te klimmen. De eerste helft ging via traptreden waar je rechtop kon staan, weliswaar in het donker, maar nog te doen. De tweede helft bestond uit een smalle houten ladder die zowel gebruikt werd voor het omhooggaande als het dalende verkeer, met dien verstande dat het een heel nauwe schacht was, waar je alleen maar gebukt doorheen kon en het was er werkelijk stikdonker! Er kwam maar geen eind aan en ik had moeite geen last te krijgen van claustrofobie. Een Amerikaanse toeriste die daar halverwege wél last van gekregen had, kwam, al om zich heen maaiend, gillend naar beneden.
Toen we dan eindelijk boven in de schatkamer aankwamen wachtte ons een grote desillusie: hij was helemaal leeg! Een scherpe urinelucht was het enige dat ons eraan herinnerde dat er recentelijk mensen waren geweest, maar van de oudheid? Geen spoor! Teleurgesteld daalden we weer af, gelukkig deze keer zonder iemand tegen te komen.
Buiten wachtten de mannen met de kamelen ons op en ondanks dat ik het maar een toeristisch gedoe vond, dachten mijn maatje en ik toch maar samen een tochtje op “het schip van de woestijn” te gaan maken, zodat we ook dat konden afschrijven van de dingen die je eenmaal in je leven gedaan moet hebben! Daarna kon ik me voorstellen dat er mensen waren die zeeziek werden van de bewegingen van een lopende kameel.
Vervolgens bracht onze gids ons naar de half afgeschoten kop van de Sfinx. Het schijnt dat de soldaten van Napoleon die gebruikt hadden voor hun schietoefeningen. Het zoveelste bewijs dat er, door de eeuwen heen, altijd cultuurbarbaren zijn geweest. De gids deed heel mysterieus toen hij zei dat hij ons nu iets zou laten zien dat eigenlijk een groot geheim was. Hij bracht ons naar een hol waar een paar botjes lagen. Voor hetzelfde geld waren die van een hond of een geit, maar hij beweerde dat ze van een mummie waren geweest. Ja, ja.
Als laatste werden we meegevoerd naar de winkel van zijn neef, oom, opa, en de rest van de familie waar we souvenirs konden kopen tegen gereduceerde prijzen. We kregen muntthee aangeboden met vele klontjes suiker en dongen af op wat kettinkjes en papyrustekeningen. Met onze aankopen verlieten we de winkel en zo was iedereen weer tevreden. We namen afscheid van de gids als was hij onze beste vriend en reden terug naar het hotel door een donker Caïro.
Jammer voor de bevolking dat ze vanwege de oorlog geen zaken konden doen, maar voor ons was deze toestand een oase van rust én verademing geweest. Een rust, die ik tijdens al mijn volgende verblijven in Caïro helaas niet meer aan zou treffen, meer een catastrofale chaos.
Zo ben ik door de jaren heen tot de conclusie gekomen dat het toerisme eigenlijk een natuurramp betekent voor de laatste cultuurschatten. Overal in de wereld waar er iets moois te zien valt is het vergeven van de gidsen, prullenverkopers, oplichters en dieven, die je het praktisch onmogelijk maken ervan te genieten. Natuurlijk beveel ik oorlog niet aan als remedie, maar deze ervaring is, in ieder geval voor ons, uniek geweest.