Beiroet, mei 1973. Het was koud en nat. Ik staarde naar een donkere Middellandse Zee vanaf mijn standplaats aan de reling van de oude vissersboot. Door de mist waren er geen sterren te zien en zo nu en dan sproeide er wat boegwater over het dek. Ik benijdde de stelletjes die bij mij in de buurt zaten, die hadden tenminste elkaar om de ellende mee te delen.
Het was allemaal zes dagen geleden begonnen. Ik wachtte op mijn kamer van het Riviera Hotel in Beiroet op onze calling time van 01.00 uur, want ik was al ruim van te voren wakker geweest. De telefoon rinkelde echter niet en het viel me op dat het ongewoon stil was, want ik kon het zachte geklots van de zee tegen de rotsen beneden horen, wat normaal, door het toeterende verkeer, onmogelijk was!
Ik was opgestaan en had over een lege boulevard uitgekeken. Even checken met de receptie: ‘Yes, ma’am, your plane is not going to land tonight, they are shooting at the airport.’ “Who are they?” ‘We don’t know, ma’am, but your crew is sitting in the bar, maybe you would like to join them.’ Slapen kon ik toen toch al niet meer dus voegde ik me bij de rest van de bemanning in de bar.
Hoe het precies in elkaar zat wist niemand, maar de receptionist en de hotelmanager vertelden het volgende: de Palestijnen (PLO) waren in opstand gekomen tegen het regeringsleger, omdat volgens hen de Palestijnen in het zuiden van het land niet genoeg beschermd werden tegen de aanvallen van de Israëli’s. Milities van verschillende Libanese facties, waaronder Maronieten, Druzen, Shiïeten en Soennieten hadden zich toen ook in de strijd gemengd, maar omdat ze allemaal in burgerkledij opereerden wist niemand meer wie wie was.
Er was een 24 uur-nachtklok in Beiroet ingesteld en we mochten niet naar buiten, ook niet naar het strand. Zo nu en dan hoorden we wat schieten, maar het voelde heel onwerkelijk aan, alsof je midden in een film zat die zo dadelijk afgelopen zou zijn. We zagen personenauto’s op de Corniche rijden waar uit alle ramen machinegeweren staken. Toen we een keer het dak op waren gegaan om naar de overvliegende gevechtsvliegtuigen te kijken, werden we uitgevloekt door de hotelmanager: of we een ‘deathwish’ hadden?
Ook stond ik een keer, op een avond, met een paar mensen op de bovenste trede van het bordes een frisse neus te halen, toen een Volkswagen-busje stopte met zwaar bewapende mannen erin. Eén van hen was dreigend op ons afgekomen met zijn machinegeweer in de aanslag en had erop gestaan dat we onze paspoorten aan hem zouden laten zien. Die hadden we niet, want die bleven altijd op het vliegveld achter. De receptionist legde aan de man, in het Arabisch, uit wat we in Libanon deden. Gelukkig vertrok het busje weer, maar die arme receptionist had het niet meer en hij bezwoer ons voortaan binnen te blijven, want hij had geen idee tot welke groepering deze mannen behoorden.
Na een dag of vier begon het eten op te raken. Bij de traditionele Indonesische maaltijd, die geloof ik altijd op donderdag te bestellen was, ontbraken de gehaktballetjes! O jee… De telefoonlijnen werkten niet meer en er was maar één keer per dag een radioverbinding met de KLM op Schiphol. Toen ik op een avond de receptie voorbijliep hoorde ik in het voorbijgaan dat de gezagvoerder van de andere crew die lijn gebruikte om tegen zijn bazen in Amsterdam te zeggen, dat ze zijn vrouw moesten opbellen zodat ze zijn golfafspraak kon afzeggen. ‘Het ligt er maar aan waar, tijdens een oorlog, je prioriteiten liggen’, dacht ik.
Iedere dag werd er gespeculeerd hoe lang we daar nog zouden moeten zitten. De gezagvoerders hadden op dag vijf een goed bericht: we zouden met een cruiseschip uit de haven van Beiroet naar Cyprus worden gebracht om vandaar uit naar Amsterdam te vliegen. Het enige probleem was, dat onze paspoorten op het vliegveld lagen en daar opgehaald moesten worden. De volgende dag was het om 06.00 uur calling time en na het ontbijt moesten we, in uniform en met gepakte koffers klaarstaan.
Maar er gebeurde niets. Het ophalen van de paspoorten bleek een struikelblok te zijn. Er moest een politie-escorte worden geregeld maar die liet op zich wachten. Uiteindelijk vertrokken we om 18.00 uur, onder militaire begeleiding, op een open vrachtwagens naar de haven. Het was begin mei, dus om die tijd was het niet zo warm meer, maar gelukkig was het droog. In de haven wachtte ons een grote desillusie: het cruiseschip bleek een oude, smerige vissersboot te zijn die bemand werd door acht ongeschoren Griekse zeelui. Onze koffers werden aan boord gehesen en als proviand kregen we twintig crewboxen mee. Hé, we waren toch met zijn veertigen met nog een paar passagiers erbij? Ja, dat klopte, maar het eten was schaars dus moesten we alles eerlijk delen: ieder de helft.
Na een uur of wat op zee, toen de kustlijn uit het zicht verdwenen was en de zon onderging, ging ik maar eens op zoek naar een box en met mij nog een paar mensen. Allemaal leeg! Noch onze gezagvoerders, noch de pursers waren ergens te bekennen. Iets drinken dan maar… Jammer, ook op. Gelukkig was de bootcrew erg aardig en bood ons wat van hun eigen brood en water aan. Hoe lang duurde die oversteek eigenlijk? Een uur of acht, dacht de kapitein. Omdat die ‘s nachts onder het stuurwiel lag te slapen, hebben we waarschijnlijk wat extra rondjes gevaren. Buiten op het dek was het guur, binnen was er echter niet genoeg plaats voor ons allemaal. Zo nu en dan ging ik even naar de stuurhut om op te warmen, de meeste tijd zat ik echter buiten.
Om een uur of vier in de nacht vroeg de Assistent Purser van de andere bemanning of ik al geslapen had. ‘Waar zou dat dan moeten?’, vroeg ik. Hij begon vreselijk te vloeken en vertelde me dat er acht slaapplaatsen waren die de bootbemanning aan ons had afgestaan en dat er vanaf vertrek in Beiroet acht stewardessen op hadden gelegen die hadden beweerd dat ze zich niet goed voelden en/of anders zeeziek zouden worden. Hij trok me mee naar de slaaphut, pakte de eerste de beste vrouw beet en sleurde haar van de kooi af. Ik ging dankbaar liggen. Slapen kon ik niet, maar het was tenminste warm. Ik lag een beetje na te denken over hoe het er in een langdurige oorlog aan toe zou gaan. Daar had ik nu een glimpje van op kunnen vangen.
Om 06.00 uur ‘s ochtends meerden we op Cyprus af in de haven van Limassol en werden we in een bus geladen om naar een hotel te worden gebracht. Na een uur rijden kwamen we aan in een hotel, waar men ons weigerde in te checken. Geen plaats of zoiets. Na het ontbijt wachtten we gelaten op de volgende ontwikkeling. Het nieuwe plan was om een KLM-vliegtuig, dat uit Tripoli kwam, een tussenlanding te laten maken om ons op te pikken. Dat gebeurde inderdaad. Daar zaten we dan, bekaf: de cockpitcrew en het kernkorps in de eerste klas en wij in de economyclass. Na een paar dagen thuis werd ik door de Indeling gebeld: omdat ik niet gewerkt had, moest ik na twee dagen verlof alweer vliegen. Bestemming? Drie dagen Beiroet!