Het was 26 december 2004. Met verbijstering keek ik naar de gevolgen van de tsunami die niet alleen de kust van Thailand maar ook die van Sri Lanka had geteisterd. Vooral het bericht dat de trein van Colombo naar Galle in zijn geheel uit de rails was gelicht en een eind verderop door de reusachtige golven was neergesmeten, maakte het nieuws voor mij begrijpelijker omdat ik daar met een groep collega’s, halverwege de tachtiger jaren, zelf in gezeten had.
We waren op weg geweest naar een vakantieplaatsje aan het strand om daar van onze vrije dagen te gaan genieten. Het treintje zag er primitief uit met zijn harde houten banken en rechte zittingen en dan zaten wij nog wel in de eerste klas! Het hotelletje was ook nogal basic, maar we vonden het wel avontuurlijk om midden tussen de ‘lokalen’ te zitten. Hoe lokaal bleek wel ‘s avonds toen we, met onze blote voeten in het zand, op het terrasje van een strandrestaurant hadden gezeten en verse kreeft, waarvan we hadden gezien dat die net daarvoor uit de zee was gehaald, hadden besteld. Na een tijdje moest ik naar het toilet. Toen ik echter de toestand in het kleine kamertje overzag, en vooral toen ik de geur gewaar werd die me tegemoet walmde, ben ik snel omgedraaid en naar buiten gegaan. In het voorbijgaan van de keuken zag ik dat de hygiënische toestand aldaar niet veel beter was. Daar de nood hoog was heb ik ten einde raad een plaatsje in de struiken opgezocht. Mijn vermoeden was overigens dat ik die avond niet de enige op dat eiland ben geweest die dat heeft gedaan, want de herinnering aan de, hurkende mensen op de ‘shitting fields’ in India stond me nog levendig voor ogen.
Sri Lanka. Vanaf 1984 landden we in Colombo en naar gelang het reisschema bleven we daar meerdere dagen overstaan. De eerste paar jaren logeerden we in een hotel aan het strand. Daar verbleef ik echter nooit, want zodra we aakwamen kwam Randy, die met een Nederlandse vrouw getrouwd was, naar het crewhotel om zich aan te bieden als onze reisleider.
Als kennismaking herinner ik me een trip van één dag in de richting van Kandy, in het midden van Sri Lanka. Nieuwsgierig keek ik naar het landschap. Het zag er romantisch uit met overal wuivende palmen en felgekleurde bloemen in een golvend heuvellandschap. Ertussendoor lagen de rijstvelden waarin de hogere bergen aan de horizon zich spiegelden. De huizen varieerden van witte bungalows tot houten krotjes met een tuin eromheen. Als je nog iets beter keek zag je in iedere tuin een vuilnishoop en als je uit de auto zou gaan, zou je die ook nog kunnen ruiken. Als ik mijn ogen dichtdeed waande ik me in Pakistan of India door het doordringende ” kra-kra”-geroep van de enorme kraaien die je overal, met hun sinistere zwarte verenpak en dreigende kraalogen, leken te volgen (iedere vergelijking met Hitchcock’s film ‘The Birds’ is niet toevallig).
De enige weg van Colombo naar Kandy in het centrum van het eiland en naar Trincomalee in het noordoosten, was smal en vol kuilen en hobbels. Echt comfortabel was het zitten in de auto dus niet en langzaam ging het ook nog. Maar als je iets wilt zien moet je dat er voor over hebben.
We werden naar een olifantenreservaat gebracht en zagen daar grote en kleine olifanten naast en in het water. Wat me opviel was dat geen van de dieren slagtanden hadden. (Bij Aziatische olifanten hebben alleen sommige mannetjes slagtanden; red) Een olifant is een olifant en wij als doorgewinterde reizigers die wel eens meer een olifant hadden gezien, wilden dan ook snel weer verder. Een bezoek aan een theefabriek was het volgende toeristische uitstapje. We keken naar de vrouwtjes die thee aan het sorteren waren in een stoffige ruimte. Na de beroemde Ceylon-thee en zakken met kruiden voor het thuisfront te hebben gekocht, reden we weer terug naar het hotel.
De tweede keer dat ik op Sri Lanka kwam hadden we vier dagen om een uitstapje te maken. We besloten naar Trincomalee te gaan, een havenstadje in het noordoosten van het eiland. Over diezelfde smalle weg als op mijn eerste trip, hobbelden we zes eindeloze uren lang in een gammel busje naar onze bestemming. Randy bracht ons op de hoogte van de politieke situatie op het eiland en afgaande op wat hij ons vertelde, was de situatie niet bepaald rooskleurig. Hij verhaalde over de spanningen die er recentelijk waren ontstaan tussen de Tamils en de Singalese bevolking. Hoewel de Tamils met achttien procent in de minderheid waren, bezetten ze vrijwel alle belangrijke posten in de regering en dat zette weer kwaad bloed bij de anderen. Bovendien wilden de Tamils zich afscheiden en een onafhankelijke staat vormen, samen met de Tamils in Zuid-India aan de overkant van het water. Behalve dat ze verschillende talen spreken, vermoed ik dat de verschillende religies hierbij mogelijk ook een rol zouden hebben gespeeld, als je in aanmerking neemt dat de Tamils Hindoes zijn en de Singalezen voornamelijk Boeddhisten. Aan welke kant Randy stond werd duidelijk toen hij bevestigde dat hij zelf een Singalees was.
Aangekomen in Trincomalee, de hoofdstad van de Tamils, kregen we bungalows toegewezen met een open dak. ‘s Nachts als we vanuit ons bed omhoog keken, zagen we de sterren schitteren aan ons plafond en ‘s morgens werden we gewekt door het gezellige kwetteren van de vele aapjes, die nieuwsgierig naar beneden keken. We maakten een tochtje over zee, snorkelden in het heldere zeewater, bezichtigden een protserige Hindoetempel en de oude havenmuren van de stad. Daarna was het tijd om op weg naar Kandy te gaan om de processies van de ‘Esala Perahera’ (een festival als eerbetoon aan Boeddha’s belangrijkste relikwie, de heilige tand, dat ieder jaar bij volle maan in juli of augustus plaatsvindt,) te gaan bekijken. ‘s Avonds stonden we langs de kant van de weg en bij het licht van fakkels zagen we rijkversierde olifanten met daartussen dansers, acrobaten, steltlopers, zwaardvechters, slangenbezweerders en vuurspuwers, voorbij trekken. Dit spektakel vormde het hoogtepunt van onze trip, we waanden ons soms zelfs even terug in de Middeleeuwen.
Helaas werd het op mijn volgende stops duidelijk dat, zoals Randy al voorspeld had, er een burgeroorlog was uitgebroken. Eerst gingen we nog wel naar een hotel in de stad maar daar werd ons aangeraden niet de straat op te gaan, want er werd regelmatig geschoten of er explodeerde ergens een bom. Soms, als we op het vliegveld van Sri Lanka aankwamen, konden we niet eens meer naar de stad omdat er maar één toegangsweg was en daar werd op dat moment gevochten.
Een weldenkend mens vraagt zich wel eens af of al dat geld dat nu aan wapens werd uitgegeven niet beter gebruikt had kunnen worden voor het verbeteren van de gebrekkige infrastructuur, of aan een efficiënte vuilnisophaaldienst, riolering, of waterleiding, om maar een paar voorbeelden op te noemen. Helaas zal het wel nooit, of anders zeer langzaam, veranderen zolang op dat eiland de strijd om de macht tussen en onder de invloedrijkste families belangrijker voor hen is dan het welzijn van het volk, dat merendeels in grote armoede leeft.
Kort daarna werd Sri Lanka helemaal niet meer aangedaan en dat was jammer voor ons want nu waren er geen tripjes meer naar Kandy, maar het moet vooral jammer geweest zijn voor Randy.