Russische en Syrische gevechtsvliegtuigen hebben donderdag in het noordwesten van Syrië, nabij de grens met Turkije, grootscheepse bombardementen uitgevoerd. Het was de grootste aanval in jaren.
Rebellen, geleid door de Islamistische militante groep Hayat Tahrir al-Sham, begonnen woensdag een aanval op een tiental steden en dorpen in de noordwestelijke provincie Aleppo, die onder controle staat van de troepen van de Syrische president Bashar al-Assad. De rebellen zijn daarbij bijna tien kilometer opgerukt vanuit de buitenwijken van de stad Aleppo en bevinden zich op enkele kilometers afstand van Nubl en Zahra, twee sjiitische steden waar Hezbollah de touwtjes in handen heeft.
De aanval van gisteren is de grootste sinds maart 2020, toen Rusland, dat Assad steunt, en Turkije, dat de rebellen steunt, een staakt-het-vuren overeenkwamen. In een eerste verklaring sinds de campagne meldt het Syrische leger dat zware verliezen zijn toegebracht aan wat het beschreef als ‘terroristen die op een breed front aanvielen’. Het leger verklaarde daarbij samen te werken met Rusland en niet nader genoemde ‘friendly forces’ om het gebied te heroveren en de situatie te herstellen.
Russische betrokkenheid
Rusland is sinds 2015 permanent militair aanwezig op verschillende plekken in Syrië. De Russische luchtmacht heeft over de jaren een grote verscheidenheid aan toestellen -waaronder grote tactische bommenwerpers- ingezet boven Syrië. Naast de inzet van de luchtmacht heeft ook de Russische marine een grote rol gespeeld in het land door raketlandseringen en het vliegdekschip Admiraal Kuznetsov. Er zijn volgens het Russische ministerie van Defensie 117 Russen om het leven gekomen in Syrië. Ook zijn er voor zover bekend veertien vliegtuigen en helikopters verloren gegaan.