Op 31 december 1973 waren we, ‘s ochtends vroeg, vanuit Lissabon in Caracas aangekomen. Omdat we de volgende nacht alweer door moesten vliegen met de KLM-vlucht naar Lima, werd besloten om de jaarwisseling op de Nederlandse tijd (19.00 uur lokale tijd) te vieren op de kamer van een stewardess (die als vrouw van de purser op zijn kamer sliep), zodat de vele rokers onder ons geen schuldgevoel hoefden te krijgen. Als we dan allemaal een uurtje eerder kwamen konden we bovendien luisteren naar de oudejaarsconference van Wim Kan op de wereldontvanger van de BWK.
Op de afgesproken tijd kwam ik de kamer binnen waar de meeste KLM-crewleden zich al verzameld hadden. Ik kon er niet mijn vinger op leggen, maar er hing een vreemd sfeertje. Was het omdat de bemanning als los zand aan elkaar hing of omdat de purser en zijn vrouw, die samen in een hoekje sjekkies zaten te draaien, constant in een deuk lagen terwijl er toch niets grappigs te beleven viel?
‘Nou ja,’ dacht ik, ‘het zal wel aan mij liggen.’ Dat was ook zo, want ik voelde me een buitenstaander sinds ik twee maanden daarvoor door de KLM ontslagen was na het eindigen van mijn vijfjaarscontract. Ze wilden geen oude vrouwen aan boord, maar ik mocht nog wel tot mijn 34ste als stand-by-stewardess doorvliegen. Dat had als gevolg gehad dat ik mijn senioriteit verloren had en op iedere vlucht dezelfde status kreeg als iedereen die zijn eerste vlucht maakte.
Bovendien was mijn financiële toekomst uiterst onzeker geworden, omdat de oliecrisis voor economische problemen zorgde en er in de nabije toekomst minder vluchten zouden zijn. KLM had dus minder personeel nodig, met weer als gevolg minder werk voor de stand-by’s . ‘Het wordt nooit meer zoals het geweest is’, had minister-president Den Uyl gezegd. Dat kon ik beamen.
Door de storingen op de radiozender was Wim Kan al slecht te verstaan geweest en met dat constante gegiebel op de achtergrond werd het luistergenot er niet beter op.
Na een half uurtje kreeg ik een onbedaarlijke kriebel in mijn keel en had moeite opkomende hoestbuien te onderdrukken. Tegelijkertijd rook ik een zoete, prikkelende lucht. Op die geur zweefden vage herinneringen mee aan een herberg in Pokhara, Nepal, waar rugzaktoeristen op de banken hingen, high van de op de straat gekochte goedkope hasj. In het tabakszakje van de KLM-purser zat vast geen zware Van Nelle!
Het was op een gegeven moment niet meer om uit te houden geweest en met een verzonnen excuus verdween ik naar mijn kamer. Terwijl ik de deur uitliep zong Wim Kan me achterna: ‘Zuinig over de drempel!’ Alsof ik nog een keuze had.